De ruimte om te worden: Waarom identiteit niet ‘zijn’ maar ‘worden’ is
Gisteravond stond ik bij een concert van Ethel Cain. In het publiek zag ik een lesbisch stel met een Marokkaanse achtergrond.
De mensen naast mij vonden het opvallend, en fluisterden: ‘Kijk nou.’ Ik niet. Voor mij waren het gewoon twee mensen die van elkaar houden. Hun opmerking bleef hangen. Waarom maken we ons zo druk om identiteit?
Daar, in die zaal, voelde ik iets zeldzaams: wederzijds respect. Niemand hoefde zich te verantwoorden. Queer, hetero, trans, chronisch ziek — het deed er niet toe. Althans, zo voelde het voor mij. We waren er gewoon. De muziek raakte ons, en dat was genoeg. Waarom lukt dat daar wél, en buiten die zaal niet?
De paradox
Ik zou willen dat identiteit er niet toe doet — dat we elkaar zien als mens, zonder labels. Maar de werkelijkheid is weerbarstig. Dat stel heeft het vast niet overal makkelijk. Kunnen ze hand in hand lopen zonder blikken, zonder opmerkingen? Ikzelf moet vaak uitleggen waarom ik niet drink, waarom ik snel moe ben, waarom ik niet werk. Mijn ziekte is onzichtbaar, maar ik moet hem telkens zichtbaar maken.
We worden voortdurend herleid tot één aspect van wie we zijn: de zieke, de queer persoon, de allochtoon. Sartre noemde dat de blik van de ander — hoe je tot object wordt gemaakt. En toch gebeurde dat gisteravond niet. Waarom niet?
Tijdelijke vrijplaats
Misschien omdat die ruimte bewust gecreëerd was. Ethel Cain trekt mensen die weten hoe het is om anders te zijn — om je te moeten verdedigen, om onzichtbaar te blijven of juist té zichtbaar te zijn. Het concert was een tijdelijk eiland, een voorproefje van hoe het zou kunnen zijn.
Hoe maken we dat blijvend? Moeten we identiteit blijven benadrukken om te bereiken dat het er niet meer toe doet? Of juist ophouden met al die labels? Geen van beide voelt goed. Het eerste roept weerstand op — mensen die denken dat het hun normale wereld bedreigt. Het tweede maakt mensen onzichtbaar — alsof hun verhaal er niet toe doet.
Worden, niet zijn
Misschien ligt het probleem in één woord: zijn. “Ik ben hetero.” “Ik ben ziek.” “Ik ben Marokkaans.” Alsof dat vaststaande dingen zijn. Eindpunten.
Kijk naar jezelf. Ben je nu dezelfde persoon als op je zestiende? Als op je vijfentwintigste? Ik was rebelser, nu ben ik rustiger. En dat voelt goed. Over tien jaar ben ik vast weer anders.
Camus schreef dat de mens zichzelf voortdurend schept door te handelen. We zijn geen wezens die ontdekt worden, maar wezens die ontstaan. Dat geldt voor mij, voor dat Marokkaanse stel, voor de persoon die transitioneert, voor de man die op zijn 45e uit de kast komt.
We zijn samengesteld uit lagen: ervaringen, keuzes, liefdes, pijn, groei. En die lagen blijven zich vormen, verschuiven, veranderen.
Dat is het worden — niet het zoeken naar wie je “echt” bent, maar het voortdurend vormgeven aan wie je aan het worden bent.
Het probleem ontstaat wanneer de wereld zegt: stop. Nu weten we het. Dit ben je. Hier blijf je. Het hokje sluit. De identiteit wordt vastgepind.
En daarmee wordt je ruimte om te veranderen, te groeien, te worden — afgenomen.
Ruimte geven, grenzen stellen
Betekent dat dan dat we alles moeten accepteren? Nee. Camus schreef aan zijn denkbeeldige Duitse vriend gedurende de tweede wereldoorlog: ik begrijp je, maar ik strijd tegen wat je doet. Dat is de balans.
Ruimte geven aan mensen om te worden — ja. Maar niet aan ideeën die anderen die ruimte ontzeggen.
Als iemand het woningtekort afschuift op vluchtelingen, zie ik hem als mens die zelf ook aan het worden is. Maar ik bestrijd zijn gedachte, want die ontzegt anderen hun worden. Als iemand queers verwijt dat de wereld verandert — hetzelfde verhaal.
Elkaar als mens zien betekent niet alles slikken. Het betekent: ik geef je ruimte om te worden, maar als jij anderen die ruimte ontneemt, dan verzet ik me.
Wat blijft
Die avond bij Ethel Cain was geen utopie. Het was gewoon een zaal waar mensen mochten zijn wie ze aan het worden waren. Zonder uitleg. Zonder verdediging.
Misschien komen we er niet in één generatie. Misschien is tolerantie — dat koele “ik laat je met rust” — een noodzakelijke tussenstap naar iets beters.
Ik blijf geloven in die ruimte. Niet omdat ik naïef ben, maar omdat ik hem gisteravond zag werken.
We zijn allemaal onderweg — zoekend, groeiend, struikelend, herstellend. Gisteravond zag ik een zaal vol mensen die daar de ruimte voor kregen. En dat is wat ik wil: een wereld waar we niet hoeven te zijn, maar gewoon mogen worden.
Vond je dit verhaal interessant? Lees dan ook: Waarom we meer zijn dan ons verhaal
