• Martijn van Duivenboden

Carrièrepatiënt – het begin

‘Mijn hart gaat tekeer en ik kom niet vooruit.’ Wandelend door de drukke en steile Griekse straten belde ik hijgend Rosie op.

‘Dat is vreemd, maar ja, je hebt ook zo veel gewerkt.’

‘Misschien is dit het zwarte gat waar mijn studiegenoten het over hadden.’

Overwerkt zijn, dat speelde in mijn gedachten, maar er was niets in mij dat eraan toe wilde geven. Zwart gat? Kom op nou, ik had het succes van een carrière en een gelukkig leven binnen handbereik. Voor een filmcongres was ik naar Griekenland gegaan. Ik wilde ideeën uitwisselen en nieuwe contacten leggen, maar ik lag het grootste gedeelte van de tijd in bed.

De maandag na Athene ben ik gewoon gaan werken, maar ik was niet vooruit te branden. Collega’s waren bezorgd en vonden dat ik eens goed rust moest nemen. Jarenlang aan één stuk gewerkt – ik moest nu maar eens aan mezelf gaan denken. Drie dagen later waggelde ik gebroken en grieperig naar huis om me te verstoppen onder de dekens. Laat ik er maar aan toe geven, dacht ik, dan ben ik zaterdag vast wel fit voor de uitreiking van mijn bul in Scheveningen.

Dus offerde Rosie zich weer op en mijn moeder kwam langs. ‘Het gaat zaterdag een bijzondere dag worden,’ zei ze trots. Zij heeft mij op zien opgroeien en in een ambitieuze man zien veranderen. Als ik iets in mijn kop had dan moest en zou het gebeuren. Mijn liefde voor muziek was zo groot dat ik van die liefde mijn baan heb gemaakt. Achter de schermen, want zelf muziek maken heb ik nooit geleerd. Meer een wannabe dan een mislukte muzikant. Ik werd labelmanager van de hipste platenmaatschappij in het land. Daar vertegenwoordigde ik verschillende coole labels, maar ook het sterfhuis van de rockmuziek Eagle Records. Zo ging ik de ene dag op pad met IJslands grootste band Sigur Ros en de andere dag dronk ik wijntjes met Jim Kerr van de Simple Minds om vervolgens allerlei obscure jazzgroepjes op North Sea Jazz te begeleiden. Ik zag hoe Alice Cooper na jaren van druggebruik zich tot de Heer richtte en toch nog bloederige liveshows kon geven. Tegelijkertijd trok ik op met The Libertines die aan het begin van hun carrière hun naam waarmaakten en iedere dag tien tot twintig gram cocaïne naar binnen werkten.

Uiteindelijk ben ik op mijn dertigste naar mijn geboortestad teruggegaan om daar directeur van het podium en filmtheater te worden. Een middelgroot theater waar van alles werd programmeerd: popmuziek, jazz, techno en zelfs hedendaags gecomponeerde muziek. Ook was er een filmhuis waar de actuele – voornamelijk Europese – films te zien waren. Op die plek begon ik op mijn zestiende als posterjongen en hing ik de hele stad vol met aankondigingen. Wat was het geweldig dat ik op mijn dertigste al directeur kon worden. En het was net zo prettig dat ik thuis op de Veluwe afstand kon nemen van de weinig gezonde manier van werken met al die artiesten.

Niet dat ik uit was op rust. In de cultuur is het al een eeuwigheid sappelen. Als gevolg van de kredietcrisis en verliezen op het grondbedrijf moest de stad waar ik woonde en werkte bezuinigen op de cultuursubsidie. Dat zou betekenen dat het theater het moeilijk zou krijgen. Ik was al jaren bezig om voor het theater meer eigen inkomsten te genereren door nieuwe samenwerkingen op te starten en meer publiek te bereiken. Het ging best goed, maar ik vond het toch nodig om naast mijn drukke baan een master in bedrijfskunde te volgen. Want we konden professioneler werken en een commerciële blik ontwikkelen om de verwachte klap op te vangen. Als ik de boel op de rit zou krijgen, wilde ik me daarnaast oriënteren op een baan in de zorg. Ik wilde meer betekenen dan concerten en filmvertoningen organiseren. Die studie zou heel veel vrije tijd opslokken, maar dat beschouwde ik eerder als een uitdaging dan een probleem. Wat kon er nou tegenvallen? Ik dacht niet na over voldoende rust, vakanties of vrienden. Alles moest wijken om die titel naar binnen te halen.

Eind 2011 kwam de opluchting met een mooi cijfer voor mijn werk. Rosie, mijn vriendin, was nog blijer, want nu hadden we eindelijk meer tijd voor elkaar. Ze had zich iedere dag opgeofferd door mij te helpen in het huishouden, de bedden werden verschoond en op mijn met papieren overladen bureau werd altijd wel een plekje gevonden voor verse thee. Voorzichtig praatten we over vakantieplannen, samenwonen en wat daarna komt. Zo werkt de liefde: vasthouden aan oneindige fantasieën, niet aan de toekomst als zwart gat. Onze verliefdheid was niet te onderdrukken. De wereld lag aan onze voeten.

Maar kort daarna, en vlak vóór de buluitreiking, was ik vooral gevloerd. En moest ik met ontstekingsremmers en paracetamol op de been worden gehouden. Roos had die kogelvormige joekels nog liggen en dat kwam goed uit. De koorts werd tijdelijk maar lang genoeg gedempt om de dag enigszins bewust mee te maken. Gammel reden we richting Scheveningen en checkten we bij het Kurhaus in.

‘Ik heb hier helemaal geen zin in,’ fluisterde ik tegen Roos.

‘Kom op Martijn, je moet er even doorheen. Probeer ervan te genieten.’

Wat een moeite kostte het me om een paar woorden te wisselen met mensen. Misschien waren er maar 200 man, toch leek het een publiek van duizenden. Er waren sommigen bij die cum laude afstudeerden. Die moesten een nog beroerder privéleven dan ik hebben gehad. De ceremonie duurde door de rillende koortsaanvallen veel te lang. Het liefst wilde ik in bed liggen, dan zou ik me in de avond vast wel beter voelen om tijdens het gala eens echt een goed feestje te vieren.

In zijn toespraak zei de decaan dat we nu gevormd waren. Gevormd? Wat bedoelde hij met mijn vorming? Het zweet gutste door mijn toga en ik zag lijkbleek. Toen de afgestudeerden voor mij het podium op werden gevraagd vond ik ze maar statisch en voorzichtig overkomen. Wat een ernstige vertoning. Dat kon ik wel beter. Het podium – dat moet je tot je nemen! Waar ik dat laatste beetje energie vandaan haalde weet ik niet, maar met een stevig stappend tempo, mijn tanden bloot lachend en een warme handdruk nam ik mijn bul in ontvangst.

‘Zo, mijn punt is gemaakt, laat nu die hele poppenkast maar gauw afgelopen zijn,’ zei ik verveeld tegen mijn ouders en Roos. De toga uit en de receptie ontvluchten. Die succes-prekers aan de bitterballen en de jus d’orange, daar wilde ik niet bij horen. Op de hotelkamer trok ik mijn kleddernatte pak uit en dook het bed in. Wat een domper. Dit hadden wij ons anders voorgesteld. Roos deed nog een poging om er een echt feest van te maken. Zij trok wel naar de kroeg om aan de drank te gaan, maar lang heeft het niet geduurd, zonder mij was dat niet compleet.

Thuis werden de dagen versleten onder de dekens. Er werd me Roosvicee, Brinta, beschuit en kippensoep voorgeschoteld, maar niets vond zijn weg. De momenten dat Roos belde met de huisarts om hem ervan te doordringen dat er echt wat aan de hand was, gingen langs mij heen. De wereld waar ik deel van uitmaakte, bestond niet. Ik bestond zelf nauwelijks. Maar met de antibiotica die Roos inmiddels had geregeld plus een middeltje tegen uitdroging zou ik er wel weer bovenop komen.

Ik wist niet beter dan dat het een hardnekkige griep was.

 

Carrièrepatiënt is vanaf 2 december beschikbaar in de boekhandel en op deze site. De voorverkoop start op 11 november.

 

Vond je dit verhaal interessant? Lees dan ook Ik ben klaar met die kankerverhalen